Van Serinus canaria naar Serinus canaria domestica

Beschrijving van de natuurhistorische ontwikkeling van de kanarie, door: Henk van der Wal
De taxonomie – naamgeving – van de kanarie.

De kanarie dankt zijn naam aan de oorspronkelijke herkomst, de Canarische eilanden. Deze eilanden worden ook wel aangeduid met de Latijnse naam “canariae insulae” wat eigenlijk “eilanden van honden” betekent. Op deze eilanden kwamen namelijk veel honden voor (canis betekent hond).
Nu is het in de natuurhistorie gebruikelijk dat aan ieder diersoort een Latijnse naam wordt toegekend. Er zit een systeem in die wetenschappelijke naamgeving, die evenwel door diverse ornithologen steeds weer wordt aangepast en uitgebreid. Veelal is het uitgangspunt de indeling zoals die in 1785 door C. Linnaeus is opgesteld.

Maar voor Linnaeus waren er al kanaries en in antiquarische dierenencyclopedieën worden de volgende namen aangetroffen:
– Passeribus canariensibus Passer canarius
– Passera di Canaria Passer canariensis
– Serin des Canaries
– 1580 C.Gesner, Thierbuch pag. 62
– 1599 Aldrovani. Avi. tom 2, pag. 814
– 1622 G.P.Olina. Uccelliera, pag 7
– 1760 M.J.Brisson, Ornithologie, tom 3, pag 184
– Albin, tom 1, pag. 57
Op verschillende, vaak erg uitgebreide, wijze wordt de classificatie van de kanarie aangegeven.

De wilde kanarie, foto Piet Onderdelinden
De “wilde” kanarie wordt aangegeven met de naam Serinus canaria. De indeling van C. Linnaeus was oorspronkelijk in de familie Fringillidae met als soortnaam Fringilla canaria; Linn.
Deze naam wordt ook toegepast in het “Histoire Naturele”, een encyclopedie geschreven door George Louise Leclere, Compte de Buffon. Tome II, pag 68, uitgave 1828.
Het geslacht Serinus vormt een grote groep binnen de familie Fringillidae (vinkachtigen). Het geslacht bestaat uit vele soorten die meestal voorkomen in Afrikaanse regio’s. Sommigen komen voor in Europa en Azië.

Recent onderzoek heeft uitgewezen dat het geslacht Serinus in twee delen gesplitst kan worden en wel in Serinus Sensu strico en het (sub) geslacht Serinus Crithagra.
De Serinus canaria is ingedeeld in het geslacht Serinus Sensu stricto.

Tot dit geslacht behoren ook:

  • Roodvoorhoofd kanarie
  • Europese kanarie
  • Syrische kanarie
  • Geelkruin kanarie
  • Geelbuik kanarie
  • Zwartkop kanarie
  • Alario kanarie
  • S. pussilus
  • S. serinus
  • S. syriacus
  • S. canicollis
  • S. flavivertex
  • S. nigriceps
  • S. alario

In totaal zijn binnen het geslacht Serinus 143 soorten en ondersoorten te onderscheiden.
De Serinus canaria is in de afgelopen 500 jaar door een selectief domesticatie proces zodanig vervreemd van de wilde kanarie dat nu gesproken kan worden van een ondersoort; Serinus canaria domestica.

Alle kleur- en vormvariëteiten die nu binnen deze ondersoort zijn vast te stellen, vormen geen afzonderlijke soorten en hebben dan ook geen afgeleide wetenschappelijke naam.

De biotoop van de oorspronkelijke kanarie.
De kanarie zoals we die nu kennen is dus niet dezelfde kanarie zoals die vroeger in “het wild” voorkwam.
Voor het oorspronkelijke woongebied moeten we afreizen naar de Azoren, Madeira, het Noorden van Afrika, en de Canarische eilanden. Op al deze eilanden werden kanaries aangetroffen, al is het zeer waarschijnlijk dat deze kanaries niet alle aan elkaar gelijk waren, omdat de leefomstandigheden nogal verschilden. We kennen dit verschijnsel ook uit de beschrijvingen van bijvoorbeeld Darwins vinken. In de beschrijvingen wordt veelal uitgegaan van kanaries zoals die voorkwamen op het eiland Tenerife.
Op deze genoemde eilanden leeft de kanarie overal waar dicht opeenstaand hout- of struikgewas is, voornamelijk langs de met weelderig groen omringde beekjes, zowel in de tuinen en als in de woningen van de mensen. Zijn gebied strekt zich uit vanaf de kust tot op ongeveer 1500 meter hoogte in het gebergte. Waar de levensomstandigheden ideaal zijn, vindt men de vogel in overvloed. Op de wijnbergen wat minder en ook niet zelden in pijnbomen op de glooiing van het gebergte. Slechts de diepte van het woud wordt vermeden.

Kenmerken
De kanarie vliegt golvend als een kneu van boom tot boom. Wanneer ze in zwermen vliegen, blijven zij niet dicht bijeen, maar op enige afstand van elkaar en laten gedurende hun vlucht steeds hun lokroep horen. Na de paartijd vindt men hen in grote groepen bijeen, die daarna evenwel steeds
kleiner worden. Ze zitten graag lange tijd op de grond om hun voedsel te zoeken en verzamelen zich tegen de avond om een gemeenschappelijke slaapplaats op te zoeken.

De Serinus canaria is een kleine zangvogel. De kleurstoffen in de bevedering zijn zwart, bruin en geel. Deze verzameling kleuren wordt veelal aangeduid met de kleur “groen”. Het vogeltje heeft een stompe snavel en een relatief lange staart. De lengte bedraagt 12 cm; het gewicht is ca. 15 – 20 gram; de spanwijdte van de vleugels is 20 – 23 cm.
De broedtijd bedraagt 13 – 14 dagen terwijl de jongen na een dag of 15 het nest verlaten.
Het blijkt uit verschillende reisverslagen dat de kanarie op de genoemde eilandengroepen al door de mens als huisdier werden gehouden vanwege de zang van de mannetjes en de mogelijkheid om er mee te fokken.

Beschrijvingen van de kanarie
Over de kanarie is veel geschreven, toch wordt de vogel nauwelijks beschreven.
De beschrijvingen zijn vaak erg summier en berusten niet eens altijd op eigen waarnemingen. Daarnaast komt het nogal eens voor dat er stevig plagiaat wordt gepleegd door de verschillende wetenschappers.
Door de grote populariteit die de kanarie kreeg, werd deze al spoedig opgenomen in diverse dierkundige encyclopedieën.

1551 – 1587 Beschrijving van de Passeribus canariensibus door Conrad Gesner.
De eerste encyclopedie welke is samengesteld in de jaren 1551 -1587 door de Zwitser Conrad Gesner. Het totale werk bestaat uit vijf delen onder de titel “Historiae animalium”.
Het derde deel “Liber III, qiu est de avium natura” behandelt de vogels in grote, alfabetisch gerangschikte groepen. Aan Gesner hebben we de eerste beschrijving van de kanarievogel te danken. Hij had de vogel niet zelf gezien, maar beschrijft hem naar het bericht van een vriend en noemt hem Canarium Aviculum, wat men willekeurig met “suikervogeltje” vertaalde omdat men zei dat deze vreemdeling veel van suikerriet hield.

In 1669 verschijnt een Duitse vertaling onder de titel “Gesneri Thierbuch”. In hoofdstuk 62 wordt de kanarie beschreven. De vogel wordt dan aangeduid als “De Passeribus Canariensibus”.
Het hoofdstuk “Von ihrer Gestalt und Eigenschaft” begint met: Diese Vögel werden aus den Canarien Inseln gebracht und Canarii, Aves Sachari, Canarien oder Zucker-Vögel genennet.
Daarna wordt aangegeven dat de vogels voorheen duur werden verkocht en in hoge waarde werden gehouden, maar tegenwoordig worden zij in veel plaatsen in Duitsland gekweekt, daar zij in zekere kooien dikwijls vermenigvuldigen.

1599 – Beschrijving van de Passer canarius door Aldrovandi
Vanaf 1599 verschijnt een natuurhistorische encyclopedie van de Italiaan Iulisse Aldrovandi.
Het ornithologische deel draagt de algemene titel: Ulyssis Aldrovandi philosophie ac medici bononiensis historiam natutalem in gymnasio Bononseinsi profentis ornithologae hoc est de avibus historiae libri XIII.
Aldrovani neemt voor wat de kanarie betreft bijna dezelfde gegevens over als die van zijn voorganger Gesner. Wel wordt door hem opgemerkt dat het mannetje door zijn gele kleur van het wijfje verschilt. Bovendien geeft hij, naast een tamelijk slechte afbeelding van de vogel, tegelijk een afbeelding van het kanariegras; het lievelingsvoedsel van deze zanger.
Het is jammer dat de afbeelding zo slecht is, want hij heeft meer dan wie ook van zijn tijdgenoten het belang ingezien van wetenschappelijke illustraties.

In het voorwoord van zijn ornithologische triologie vertelt hij zelf, niet zonder gerechtvaardigde trots, dat hij 30 jaar lang een bekwaam kunstenaar 200 goudstukken per jaar betaalde voor het vervaardigen van afbeeldingen van dieren. Hij had soms zelfs meer dan één kunstenaar in dienst.

1622 beschrijving van de Passera Canaria door Giovanni Pietro Olina
Een ander groot werk, maar dan uit de 17e eeuw, is dat van de Italiaan Giovanni Pietro Olina. In 1622 stelde hij zijn persoonlijke waarnemingen en ervaringen omtrent het houden van zangvogels in volières te boek en kwam hiermee tegemoet aan de wens van het steeds stijgende aantal liefhebbers van volièrevogels. Zijn talrijke gegevens over de vogelvangst, hun gevangenschap, voeding en ziekten, waren bijzonder kostbaar voor de toenmalige liefhebbers.
Het boek van Olina wordt in veel geschiedkundige beschouwingen over de kanarie geciteerd, omdat hierin afbeeldingen van de kanarie voorkomen, die veel beter zijn dan die welke zijn afgebeeld in de encyclopedie van Aldrovandi.

1770 Beschrijving van de kanarie door Cornelius Nozeman
Het beste en mooiste vogelboek uit de 18e eeuw is dat van de Nederlander Cornelius Nozeman.
Hij was een groot natuurliefhebber en had een vergunning om het hele jaar door overal in Nederland vogels te schieten en te vangen. Zijn natuurhistorisch kabinet was dan ook zeer rijk en omvatte vermoedelijk een zeer volledige verzameling van Nederlandse vogels.
Zijn “Nederlandsche vogelen; volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen” nam 59 jaar in beslag en in die tijd waren drie auteurs en drie drukkersgeneraties betrokken. Het werk bestaat uit vijf delen van elk vijftig met de hand ingekleurde kopersneden en de daarbij behorende tekst.

Hoewel de kanarie nu niet direct een Nederlandse vogel is, wordt hij toch door Nozeman als zodanig beschreven. Mogelijk telt ook nu weer mee dat dit vogeltje zo gedomesticeerd was dat het niet meer uit het dagelijks leven is weg te denken.
In deel 5, bladzijde 243 wordt de kanarie beschreven, terwijl op bladzijde 242 een fraaie afbeelding van drie kanaries is opgenomen.
De tekst is als volgt:
Fringilia Canaria De Kanarie
Dit fraaije en zoo zeer onze huizen vervrolijkende Vogeltje, verdient in alle Vogelwerken, en dus ook in dit eene plaats. Alhoewel van afkomst zeker geen Europeesch Vogeltje zijnde, is het zodanig algemeen door ons geheele Werelddeel verspreid, dat het daarin alle andere Vogelen vooruit is, en er is geen, die zoo geheel als het ware bij en onder ons leeft en voortteelt; en dat wel, niet in de vrijheid, maar in eenen gevangenen staat, achter traliën opgesloten, en schikt zich hierin geheel en al; ja van alle dieren is er geen, door een langdurige en bijna algemeene gevangenschap, van zijn geslacht, zoodanig de vrijheid geheel ontwend, als de Kanarievogel; deze toch, van zijne geboorte af aan, geheel aan het gezigt van traliën gewoon, zingt achter dezelve even helder, even vrolijk, als zijne voorouders op de takken van het geboomte gedaan hebben; hij bekreunt zich niet aan het bijzijn van Menschen, aan het avondlicht, noch zelfs aan het ongunstige jaargetijde of klimaat; hij zingt het gehele jaar door, hij paart en broedt, en voedt zijne jongen vrijwillig in gevangenis, en voor gevangenis op, en wanneer hij somtijds bij ongeluk het kooitje ontsnapt is, geeft hij zich spoedig aan eene nieuwe opsluiting over, schoon het hier de ongewoonte aan vrijheid niet alleen is, maar ook het volstrekte onvermogen om dezelve te behouden, en zich daarin te verzekeren.
In de opene lucht en vrijheid geheel ongewoon, vindt de kanarie niets dat haar tot spijs of tot leger kan dienen, want zij is nergens mede bekend, in hare kooi daarentegen vindt zij alles, wat voor hare behoefte noodig is, zij ontvangt daar eten en drinken, heeft een goede rustplaats, is daar van hare jeugd af aan en aan niets anders gewoon, gelijk ook hare voorouders sedert bijna twee honderd jaren dit gewoon waren, en niets anders kenden, en ook zoo opgevoed zijn, zoodat het schier eene wreedheid zou genoemd kunnen worden, dit diertje uit zijne banden te willen slaken en hetzelve, althans bij ons in Europa, zijne vrijheid te geven; uit Afrika van de Kanarische en Azorische Eilanden oorspronkelijk afkomstig zijnde, naar welk eerste Eiland De Kanarie haren naam draagt, is Europa haar geheel, om in vrijheid te leven, onbekend.
Beschrijving;
Zeer verschillend is de kleur der Kanarien, ook hare grootte is onderscheiden; we hebben op de bijgevoegde Plaat drie Vogels afgebeeld, die in kleur en grootte veel van elkander afwijken; de bovenste is geheel geel en groot, de volgende is geel met wit en veel kleiner, de onderste is bont en van grootte tusschen beide; men ziet ook donkere en lichte groenen, en somtijds die hier of daar zwarte vederen hebben; meestal is de Kop glad; doch men heeft er die den kop versierd hebben met een kuifje, en algemeen houdt men voor de fraaiste Vogels, die goudgeel van kleur zijn, en op den kop met een groen kuifje pronken; zij hebben een spits toeloopende scherpen Bek, die haar zeer dienstig is, daar zij zaadetende Vogels zijn, en al het zaad uit den dop pellen; de Pooten zijn vleeschkleurig, hebbende van voren drie en van achteren een vinger, die allen met lange nagelen voorzien zijn.
Aanteekeningen
Gelijk de kleur en grootte der Kanarienvogelen verschillende is, zoo is dit ook hun gezang, zij zijn echter meest allen hiermede zeer gewillig, en doen dit dikwijls zelfs bij het kaarslicht des avonds, en hoe meer beweging er in de kamer is, alwaar zij geplaatst zijn, hoe meer zij zingen; door hun voor te fluiten, of met een zoogenaamd Kanarie-orgeltje voor te spelen, kan men hun zeer aangenaam leeren zingen, en zij overtreffen hierin de meeste andere Vogels; zij leeren ook zeer goed den Nachtegaal nabootsen, echter behouden zij bijna altijd van hunnen natuurlijken zang iets over.

Verscheidene malen in het jaar broeden de Kanaries, en leggen voor een broeisel somtijds vijf of zes Eyeren, die groenachtig van kleur en gesprenkeld zijn; zij broeden dertien dagen, wordende het Wijfje, terwijl het te broeden zit, door het Mannetje gevoerd; gedurende de eerste dagen, nadat de jongen uitgekomen zijn, en het Wijfje ter verwarming van dezelve er nog op blijft zitten, voert zij alleen de Jongen, dan daarna voert ook het Mannetje.
Deze Vogels zijn aan verschillende ziekten onderhevig, vooral sterven er vele Jongen bij de eerste ruying; het ruyen geschiedt maar eenmaal in het jaar, somtijds echter tweemaal, hetgeen dan ook een ongezonde Vogel is, of veroorzaakt wordt door eenen buitengewonen warme Zomer, of echte kouden Winter.
Hun gewone leeftijd is tien jaren, het gebeurt echter ook dikwijls dat zij ouder worden, vooral die Vogels, die men niet laat broeden, en dan somtijds achtien of twintig jaren bereiken.

1828 Beschrijving van de kanarie door Georges Louis Leclerc, graaf du Buffon
Vanaf 1749 werkt de Fransman Georges Louis Leclerc, graaf de Buffon, ( 7 september 1707 – 16 april 1788) aan een omvangrijke encyclopedie. In 1749 werd het eerste deel van “Histoire Naturelle” gepubliceerd. In de veertig jaar daarna volgen nog 43 delen. Na zijn dood in 1788 wordt zijn werk door meerdere schrijvers voortgezet.
In 1828 verschijnt in de Franse taal boek XII, deel II over vogels, mede geschreven door Daubenton. “
Vanaf blz. 68 wordt “Le Serin des Canaries” (De kanarie van de Kanarische eilanden) beschreven.
Hij begint dit hoofdstuk met een klein stukje proza:
”Si le rossignol est le chantre des bois, le serin est le musicien de la chamber”, ofwel: Zoals de nachtegaal de zanger van de bossen is, zo is de kanarie de musicus van onze huiskamer. Vervolgens geeft hij breedvoerig aan dat toch de kanarie de nachtegaal in de zang niet kan overtreffen. Buffon maakt voor de kanarie een onderscheid in drie soorten:
– Graaf du Buffon
– Le canari Le venturon
– Le cini
Dat is dan de vogel die afkomstig is van de Kanarische eilanden; ook wel Fringilla citrinella (Linn.) genoemd die vooral in Italië voorkomt, vermoedelijk de vogel die we nu kennen onder de naam Citroensijs.
Deze vogel zou niet alleen in Italië voorkomen maar ook in Griekenland, Turkije, Oostenrijk, de Provence, Languedoc en Catalogne. Een vogel waarvan wordt aangegeven dat deze vooral voorkomt in de Provence onder de naam “Serin vert de Provence”, maar ook voorkomt in Dauphiné, Bugey, Zwitserland, Duitsland en Italië.
Eigenlijk benoemt Buffon de Citroensijs als stamvader van de huidige tamme kanarie. Dit wordt niet altijd door latere ornithologen overgenomen.

1857 Beschrijving van de Serinus canaria volgens Dr. Carl Bolle.
In het weekblad “De Pluimgraaf” van 14 juli 1899 is een artikel opgenomen onder de titel “De wilde Kanarievogel, naar Brehms “Thierleben” , geschreven door de heer C.L.W. Noorduyn. Hij is in die tijd een bekend ornitholoog die op basis van de leer van Mendel diverse praktijkproeven heeft ondernomen om de erfelijkheid bij kanaries vast te stellen.
In zijn artikel geeft hij aan dat er voor zover hij weet geen Nederlands werk een nauwkeurige beschrijving van de kanarie bevat en geeft vervolgens aan wat hierover in “Brehms Thierleben” te lezen valt.
Daarbij verwijst hij naar de beschrijving van de Duitse natuurkundige Dr. Carl August Bolle. Hij is eigenlijk de eerste die de kanarie op basis van zijn eigen waarnemingen in de wilde staat beschrijft. Alle natuurvorsers voor hem, met uitzondering van Alexander von Humboldt (1769 – 1859), berichten weinig over de kanarie en wanneer zij dat wel doen, is het zo’n mengeling van waar en onwaar, dat het moeilijk valt het een van het ander te onderscheiden.
Dr. Carl August Bolle (1821 – 17 februari 1909) was een Duitse natuuronderzoeker en verzamelaar. Bolle werd geboren in Berlijn als zoon van een welgestelde brouwersfamilie en studeerde geneeskunde en natuurwetenschappen in Berlijn en Bonn. Hij bezocht de Kaapverdische Eilanden en de Canarische Eilanden in 1852 en 1856, en schreef ” Meiner zweiter Beitrage zur Vogelkunde der Canarischen Inseln” in 1857.
Bolle was medeoprichter van de Deutsche Ornithologen Gesellschaft in 1867 en volgde in 1884 Alfred Brehm op als voorzitter.
Carl August Bolle

De wilde kanarie, die ook in zijn vaderland door Spanjaarden en Portugezen “Canario” genoemd wordt (Serinus canarius, Fringilla canaria en Crithagra canaria), is merkbaar kleiner en gewoonlijk ook iets slanker dan degene die in Europa als gecultiveerde vogel voorkomt. Hij is 12 tot 13 cm groot, zijn vleugels zijn 7,2 cm en zijn staart 6 cm lang.
Hij gebruikt grotendeels, zo niet uitsluitend, plantaardig voedsel, fijn zaad, zacht groen en sappige vruchten, voornamelijk vijgen. Water is voor hem een onmisbare behoefte. Hij vliegt dikwijls, meestal met anderen, naar het water en houdt in het wild evenveel van baden, waarbij hij zich zeer nat maakt, als bij ons de tamme kanarie.
Bij het mannetje is de rug geelgroen, waarvan de veren in het midden zwartachtig zijn en een brede licht asgrijze rand hebben; de stuit is geelgroen en de dekveren van het bovenste gedeelte van de staart groen met een asgrijze rand. De veren van kop en nek zijn geelgroen met smalle grijze randen. Het voorhoofd, de keel en bovenborst zijn groenachtig goudgeel evenals een brede oogstreep die naar de nek ringvormig verloopt. De kleur van de borst wordt naar achteren lichter en geelachtig. De buik en de dekveren onder de staart zijn witachtig, de schouders fraai olijfgroen, dofzwart en bleekgroen gestreept. De zwartachtige slagveren hebben een smalle groenige en de zwartgrijze staartveren een witachtige rand. De ring om het oog is donkerbruin, bek en pootjes zijn bruinachtig vleeskleurig.
Het bovenlichaam van het vrouwtje is bruin grijs, de veren zijn in het midden zwart gestreept, zo ook die van nek en bovenkop. De wangen deels groengeel en asblauwgrijs; de veren van schouder en bovenvleugel licht geelgroen, de grote dekveren van de vleugels net als deze met een groenachtige omzoming. De borst en keel groenachtig goudgeel, de witgrijze randen en de veren minder fraai dan het mannetje. De onderborst en buik is wit, aan weerszijden bruinachtig met in het midden donker gestreepte veren.
Onder “domesticatie” wordt het traject verstaan waarin de wilde kanarie door selectief fokken een “tamme“ kanarie, dus eigenlijk een huisdier is geworden. Over dit traject zijn feitelijk weinig natuurhistorische gegevens bekend. Het enige houvast kan worden gevonden in antiquarische kanarieboeken en verschillende schilderijen en prenten waarop de kanarie staat afgebeeld. Daarbij moet worden bedacht dat niet altijd alle gegevens juist behoeven te zijn. Vroegere ornithologen hadden nog wel eens de gewoonte om verschijnselen die ze zelf niet kenden, “logisch” te verklaren.

Ook schreef men vroeger hele stukken van elkaar over, waardoor het erop ging lijken als zou het beweerde juist zijn. Later blijkt uit goed begeleide fokexperimenten dat de waarheid een geheel andere is.
De familie Serinus is vrij groot en nog steeds wordt de indeling in soorten bijgesteld. In de publicaties rond de kanarie is niet terug te vinden welke soort als “wilde kanarie” kan worden beschouwd.

Als de Serinus canaria als uitgangspunt wordt genomen rijst onmiddellijk de vraag op welke eiland deze dan voorkwam. Er blijken vele ondersoorten te zijn die in vorm, in kleur of in zang onderling verschillen. Zo’n ondersoort blijkt vaak bepalend voor een specifiek eiland binnen de groep Canarische eilanden. Zo komt op het eiland Sint Helena een soort voor welke de St. Helena vink of Kaapse kanarie wordt genoemd. Ook deze vogel wordt in de handel gebracht als “wilde“ kanarie.
In het Duitse boekwerkje van W. Böcker is terug te vinden dat in het algemeen de kanaries van het eiland Tenerife als wilde kanaries worden beschouwd.
Domesticatie heeft op de wilde kanarie een enorme impact gehad, vooral omdat dit proces ver buiten zijn oorspronkelijke omgeving plaats vond. De vogel moest zich aanpassen aan een nieuwe biotoop welke ging bestaan uit een ander klimaat, een rijk aanbod van voedsel, een leven in gevangenschap, vermindering van lichaamsbeweging en een door de mens geleide fokkeuze.

De Duitse bioloog Alfred E.Brehm (1829-1884) zegt over de gedomesticeerde kanarie:
“Een in hoge mate leerrijk voorbeeld van de verandering, die een dier ondergaat, wanneer het volkomen in de macht van de mens gekomen, door deze gekweekt of gefokt wordt.”

Er zijn niet meer dan vierhonderd jaar verlopen sinds men de eerste wildlingen van deze meest verspreide zangvogel, van de eilanden waar hij thuis behoort, naar Europa bracht, en in deze 400 jaar heeft men uit de nakomelingen van de ingevoerde vogels, iets geheel anders gemaakt dan de wildling was”.
Hieruit kan vast gesteld worden dat de Serinus canaria niet meer dezelfde is als de huidige als huisdier gehouden kanarie. Om de laatste van de eerste te onderscheiden is het mogelijk de gedomesticeerde kanarie aan te duiden als Serinus canaria domestica.

Wanneer stopt een domesticatie traject? 

Nog steeds ontstaan bij de kanariefokkers nieuwe kleurvariëteiten en nieuwe vormafwijkingen of combinaties daarvan. Als gesteld kan worden dat in de 15e eeuw het domesticatie traject een aanvang nam, dan blijkt dat in de 17e eeuw de dan al tamme kanarie in drie groepen ingedeeld kan worden: de zangkanarie, waar het accent ligt op de zang van de mannetjes; de kleurkanarie, waar het accent ligt op de kleurstoffen in de bevedering en de postuurkanaries die zich van beide andere groepen onderscheiden door afwijkingen in de grootte, houding en bevedering.

Binnen deze drie groepen zijn weer verdere onderverdelingen mogelijk.
In het weekblad “De Pluimgraaf” 1904, blz. 570 definieert de heer C.L.W. Noorduyn de domesticatie van de wilde kanarie als volgt:
Kanaries aan de wilde staat onttrokken, ondergaan allerlei wijzigingen in vorm en kleur, welke wijzigingen dan geleidelijk, dan weer plotseling optreden en erfelijk zijn. Die verschillende variëteiten, met oordeelkundige teeltkeuze voortgeteeld, geven na enige tijd aanleiding tot het ontstaan van rassen, namelijk van dieren die geheel- en gelijkvormige nakomelingen geven.

Verspreiding door Europa
Omstreeks 1480 komen de eilanden onder Spaans bewind en claimen de Spanjaarden vervolgens het alleenrecht op het fokken van en de handel in kanaries. Veel vogels worden in Spanje gefokt en men probeert dan alleen de mannetjes te exporteren. Daar de vraag groot is, is het aantal kanariefokkerijen ook groot en blijft er van de oorspronkelijke “wilde” kanarie niet veel over.

Zo ontstaat een “tamme” kanarie, die wel zijn zangkunst behoudt, maar diverse kleuren in de bevedering verliest.
Het resultaat is dan een gele kanarie die speciaal voor de zang als huisdier wordt gehouden.
De Spanjaarden exporteren alleen mannetjes naar alle landen in Europa. Dit gaat wel eens fout en zo zitten er tussen deze ladingen ook wel eens vrouwtjes. Dit heeft tot gevolg dat men niet meer afhankelijk werd van de Spaanse vogels. Door die export vanuit Spanje rukt de kanarie via Italië op naar Oostenrijk en vervolgens naar Duitsland.

De kanariefokkers richten zich vooral op de zang van de kanarie en er ontstaan diverse centra van waaruit de zangkanarie massaal worden gefokt en verder over Europa worden geëxporteerd. Daar de vervoersmogelijkheden beperkt waren, moesten veel kanariehandelaren lopende Europa in trekken en zodoende heeft het nog lang geduurd voordat het lonend werd de zangkanarie ook naar Engeland te brengen.
Een andere route is die welke vanuit Spanje richting Frankrijk, België en Nederland loopt. Ook in deze landen wordt de kanarie als zangvogel gehouden, maar er zijn toch ook al fokkers die zich richten op het kweken van kleurvariëteiten.

De ontwikkeling van de kanarie in Engeland komt pas goed op gang ten gevolge van toch een vervelende politieke en religieuze ontwikkeling in Frankrijk. Veel Franse Hugenoten vluchtten voor de Inquisitie naar Engeland en nemen op hun vlucht ook hun vogels mee. In Engeland komen dan diverse rassen tot ontwikkeling die nu gerekend worden tot de postuurkanaries.
De zang van de kanarie trok ook de aandacht van diverse zeelieden die de eilanden aandeden en ongetwijfeld zaten daar ook Nederlandse zeelieden bij die de kanarie mee naar huis brachten.

Opmerkelijk is dat in de Nederlanden kanaries werden gefokt, die groter waren dan de Duitse zangkanaries. Die grotere vogels, die ook wel de “Grote Gentse kanarie” worden genoemd, kunnen worden beschouwd als de stamvader van alle grote postuurkanarie rassen. Opmerkelijk is dat de ontwikkeling van die grote rassen in Nederland zelf nooit tot bloei is gekomen, maar vooral in Frankrijk werd opgepakt.

In de 21e eeuw is geen sprake meer van een domesticatie traject. Wel is het zo dat er nog regelmatig mutaties binnen de kanarierassen optreden, die verantwoordelijk worden gehouden voor steeds weer nieuwe kleurvariëteiten. Zo ontstaan er wel nieuwe rassen, maar geen nieuwe soorten.

DE HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN DE KLEURKANARIE
Uitgaande van de Tamme Kanarie, die toch in het begin vooral als zangkanarie werd gecultiveerd en geselecteerd, ontstonden nog twee andere groepen kanaries: de kleurkanaries en de postuurkanaries.

De kleurkanaries onderscheidden zich van de zang- en postuurkanaries doordat men zich speciaal was gaan toeleggen op het verbeteren van de kleur van de Tamme Kanarie. Vanuit de oorspronkelijke grauwe kleur ontstonden vooral door selectie en optredende mutaties kleine veranderingen aan de kleur. Die veranderingen werden steeds verder geselecteerd en ontwikkeld. Hoe lang die verbetering en verandering zich in de 16e en 17 eeuw heeft voltrokken is niet meer te achterhalen. Vastgesteld kan worden dat toch in die periode enorme ontwikkelingen hebben plaats gevonden.

In 1712 verscheen een Nederlandstalig boekje onder de titel: Naewkeurige verhandeling van de Kanari vogel. De tekst was door A. Moubach uit het Frans vertaald. Het originele boekje is in 1712 geschreven door J.C. Hervieux de Chanteloup. Deze was in dienst van Madame la Princesse de Condé en belast met de verzorging van haar kanaries.

Hervieux beschreef 28 variëteiten hoewel hierbij wel wat vragen kunnen worden gesteld ten aanzien van de juistheid en volledigheid.

De variëteiten zijn:
1. Gemeene graauwe
2. Graauwe met witte dons en pooten, van bonten aart
3. Graauwe met witte staarten, van bonten aart
4. Gemeen asgraauwe
5. Asgraauwe met roode ogen
6. Goudgele asgraauwe
7. Gedonsde asgraauwe, van bonten aart
8. Asgraauwe witstaarten, van bonten aart
9. Geele gedonsden, van bonten aart
10. Gemeene geele
11. Geele witstaarten, van bonten aard
12. Gemeene agaat verwige
13. Agaat verwige met roode ogen
14. Agaat verwige witstaarten van bonten aart
15. Gedonsde agaat verwige van bonten aart
16. Gemeen isabel verwige
17. Isabekverwige met roode ogen
18. Goudgeele isabel verwige
19. Gedonsde isabel verwige van bonten aart
20. Isabel verwige witstaarten van bonten aart
21. Witte met roode ogen
22. Gemeene bonten
23. Bonte met roode ogen
24. Asgraauwe bonte
25. Asgraauwe bonte met roode ogen
26. Zwarte bonte
27. Zwart bonte citroen verwige met roode ogen
28. Zwart bonte en geregelde citroenverwige
Gelet op het feit dat deze eerste naamlijst van kleurslagen bij kleurkanaries in Frankrijk werd opgesteld, kan worden vastgesteld dat de ontwikkeling van de kleurkanarie vanuit Spanje via Frankrijk en België naar Nederland is gekomen.

In 1750 verscheen een boekje van F.v. Wickede. Hij publiceerde nagenoeg dezelfde naamlijst met 28 variëteiten, terwijl in 1853 in het boekje van Jules Janin weer een naamlijst werd gepubliceerd van 28 kleurvariëteiten. Onder de genoemde kleurslagen zijn veel bontvormingen.
Zo’n 200 jaar na de publicatie van de naamlijst van Hervieux zijn er maar weinig variëteiten meer over. Mogelijk werd dit veroorzaakt doordat het kweken van postuurkanaries populairder werd terwijl toch ook het houden van zangkanaries aan het eind van de 19e eeuw in Nederland een grote vlucht nam. Aan het begin van de 20e eeuw waren er maar enkele kleurslagen overgebleven.In 1907 publiceerde dhr. C.L.W.Noorduyn in één van zijn boekjes de volgende naamlijst:

  • Groene zonder lichte veren, verdeeld in hooggeel groene en lichtgeel groene
  • Bruine zonder lichte veren, verdeeld in hooggeel bruin en lichtgeel bruin
  • Oranje gele
  • Hoog gele
  • Wit gele
  • Bonte, verdeeld in groenbonte en bruinbonte.

Bij deze bonte wordt gesproken van zwaar bont, wanneer de groene of bruine veren verre de overhand hebben. Bonte, getekende, gevlekte zijn de vogels naar gelang de groene of bruine veren in de minderheid zijn.

Gelijkgetekend zijn vogels als de groene of bruine aftekening aan beide zijden van de vogel gelijk is. De gelijkgetekende kanaries zijn overigens geheel geel, maar moeten de volgende aftekening hebben:
a. oogstreep, aan beide zijden van de kop gelijk,
b. een gelijk aantal donkere veren van de 2e orde in beide vleugels,

c. één of twee donkere veren aan beide zijden van de staart.

Noorduyn trok ook de conclusie dat de groene kleur de bron was van alle andere kleuren. Daarnaast gaf hij aan dat alle door hem genoemde kleurvariëteiten zowel gekuifd als ongekuifd konden voorkomen. Gesteld kan worden dat de kanarie, in de tijd dat Noorduyn zijn boeken schreef, al ruim 400 jaar door de mens werd gecultiveerd. Als deze periode dan wordt afgezet tegen het aantal kleurvariëteiten, dan was men niet echt veel verder gekomen.

Vanaf 1900 gingen mannen als C.L.W.Noorduyn en P.J.Helder zich bezighouden met een wetenschappelijke benadering van de kleurontwikkeling. Daarbij maakten ze gebruik van de erfelijkheidsleer die door Mendel was ontwikkeld. Deze erfelijkheidsleer was in die tijd ook sterk in opkomst. Mede hierdoor nam de ontwikkeling van de kleur bij de kanaries een enorme vlucht. Vooral in de 20e eeuw ontstond door de goede kennis van de erfelijkheidsleer, maar ook door het meer alert zijn op afwijkingen, een enorme toename van kleurslagen die alle erfelijk werden vastgelegd en verder verbeterd. Ook de kennis van de kanariekweker rond de problematiek van de kleurontwikkeling nam enorm toe door goede voorlichting.