Spieren.

Is het skelet van de kanarie ten opzichte van andere gewervelde dieren aangepast aan het kunnen vliegen, ook de spieren hebben voor dit doel een aanpassing ondergaan.

De belangrijkste spieren zijn de vliegspieren. Er zijn twee paar vliegspieren:
A. De grote vliegspieren, pectoralis major, zorgen voor de krachtige neerslag van de vleugels, wanneer zij zich samentrekken; aan het onderste deel van de borstbeenkam zijn de grote vliegspieren vastgemaakt: van hieruit lopen de spierbundels naar een uiteinde, dat bevestigd is aan een kleine richel dat zich nabij de opperarmgewrichtsknobbel bevindt.
De grote borstspieren zorgen voor de neerwaartse vleugelslag. Hierbij moet enorm veel kracht ontwikkeld worden (de vogel moet zich als het ware afzetten tegen de lucht). Vandaar dat deze spieren in verhouding enorm groot zijn, ze nemen gauw tot 15% van de massa van de vogel in. Ze zien ook zeer rood doordat er meer bloedvezels aanwezig zien die het onontbeerlijke zuurstof aanvoeren. Bovendien bevatten ze meer mitochondriën (energiereservoirs van cellen) dan andere spieren, wat het uithoudingsvermogen sterk ten goede komt.

B. De kleine vliegspieren, pectoralis minor, zijn verantwoordelijk voor de opslag van de vleugel; hiervoor is minder kracht nodig waardoor de spierbundels kleiner van omvang zijn; ook deze spieren lopen tussen het opperarmbeen en de borstkam; de kleine vliegspieren eindigen in een pees die door een gat tussen de beenderen van de schoudergordel naar de bovenkant van het opperarmbeen loopt en daar weer aan een kleine richel is vastgehecht; als de spier wordt samengetrokken ontstaat een katrolwerking waardoor de vleugel omhoog wordt bewogen.
De vleugel kan nog naar voren en naar achteren worden gedraaid en ook worden gevouwen en gestrekt.

Hiervoor zorgen diverse spieren in de vleugel die vaak aan de onderzijde van die vleugel goed zichtbaar zijn.
Onder de grote borstspieren bevindt zich de coracoacromiale band (kleine borstspier).

Deze spier werkt samen met allerlei kleinere spieren, waarvan de dorsale hefspieren de belangrijkste zijn, om de vleugel weer omhoog te krijgen. De kleine borstspier zit eveneens vast aan de kam en gaat langs boven doorheen het driebenig kanaal. Dit is de plaats waar de schouderbladen, de ravebeksbeenderen en het vorkbeen samenkomen.

De aanhechting aan de vleugel bevindt zich aan de rugzijde van de basis van het opperarmbeen door middel van een zeer sterke pees.
Voor de meeste vogels is de opwaartse slag louter een `herstelslag’: deze slag brengt de vleugel terug in positie om aan een krachtige neerwaartse stoot te beginnen.

De coracoacromiale band is dan ook lang niet zo groot als de grote borstspier. Meer nog, de meeste vogels komen tijdens het vliegen toe met de dorsale hefspieren om hun vleugel terug omhoog te krijgen.

Enkel bij het opstijgen of het versnellen, wanneer de vogel zeer snel met zijn vleugels moet slaan, is de kleine borstspier nodig.Daarnaast bevinden zich in de vleugel nog speciale spieren die het duimvleugeltje bewegen.

Een ingenieus systeem van spiertjes en pezen zorgt voor de bewegingsmogelijkheden van de slagpennen in de vleugel.
Een bijzondere groep spieren zijn de pootspieren.

De onderste pootdelen, het scheenbeen en het loopbeen hebben weinig spieren.

De meeste spieren van de poot bevinden zich rondom het dijbeen.

Op het scheenbeen en loopbeen zijn wel een aantal pezen aanwezig.

Een van die pezen loopt vanaf het dijbeen achterlangs naar beneden, over het hielgewricht heen naar de tenen.

Als een kanarie gaat zitten wordt het loopbeen gebogen waardoor de pees over het hielgewricht heen wordt gespannen.

Hierdoor worden de tenen gekromd.

Zij worden rond de zitstok geklemd waardoor de kanarie, zelfs als hij slaapt, vast op zijn zitplaats zit.

Vanuit deze zittende houding kan hij zelfs niet eens de zitstok verlaten maar moet eerst weer rechtop gaan staan om de tenen te ontspannen.
Behalve spieren voor het vliegen en zitten of lopen zijn er uiteraard spieren nodig voor het optimaal functioneren van de vele lichaamsdelen en organen.